RSS

John Stuart Mill: Over vrijheid

zo, apr 19, 2009

Politiek en Samenleving

John Stuart Mill: Over vrijheid

Tegenspraak is voor de liberale filosoof John Stuart Mill het levenselixer van de vrijheid. Woest tekeer gaan en schelden had zijn voorkeur niet, maar hij vond het best zolang weerwoord óók mogelijk was. On Liberty, het 150 jaar oude hoofdwerk van Mill leest alsof het gisteren geschreven werd.

Niets zo veranderlijk als politiek, en dat geldt ook voor geschriften, die de politieke wereld in meer algemeen filosofische termen trachten te vangen. Het is dan ook een ronduit verbijsterende ervaring ‘Over vrijheid’ te lezen van John Stuart Mill, het traktaat dat precies 150 jaar geleden werd gepubliceerd, maar dat als het ware gisteren geschreven had kunnen zijn.

Er zijn uiteraard veel 19de-eeuwse denkers die nog steeds hun invloed laten gelden. Als eerste moet ik hier de gigant Georg Wilhelm Hegel noemen (1770-1831) die een hele eeuw wist te indoctrineren met zijn dialectische denken, dat zo bepalend is geweest voor Karl Marx. En ook Friedrich Nietzsche, die nu juist gaten probeerde te schieten in het gesloten universum van Hegel, draagt zijn stempel, al was het maar in zijn uitdrukkelijk verzet tegen Hegel’s systeemdenken. Alle drie zijn nog steeds heel interessant om te lezen, zoals het ook de moeite loont nauwgezet het eerste mechanisch aangedreven voertuig te onderzoeken, maar als handleiding voor de politieke praktijk van vandaag zijn ze zo goed als onbruikbaar.

John Stuart Mill (in 1806 in Londen geboren, in 1873 overleden) heeft zich, anders dan de anderen aan de verschrikkelijke slagschaduw van Hegel weten te onttrekken door a. niet Duits te zijn, en b. het liberalisme serieus te nemen. Liberalen staan huiverig tegenover blauwdrukken van een ideale maatschappij. Het zijn eerder realisten dan utopisten. Ze concentreren zich op de minimale voorwaarden die het vrij functioneren van een samenleving mogelijk maken, en proberen niet maximale uitkomsten te beloven, die dan kost wat kost waargemaakt moeten worden.

Mill is de aartsvader van dit politieke denken, dat zo node gemist werd in de hele 20e eeuw, zeker op het Europese continent. Politiek is geen wetenschap, Mill is daar, anders dan Marx & co ten diepste van overtuigt, maar politiek heeft wel degelijk een rationeel fundament nodig, om niet in extatisch Nietzscheaans vaarwater te belanden.

Vrijheid, dat is het kernbegrip bij Mill, niet voor hele klassen of groepen, maar voor het individu. ‘Als de gehele mensheid met één uitzondering dezelfde mening had, terwijl die ene persoon een tegengestelde opvatting koesterde, dan zou de mensheid even weinig recht hebben om die ene persoon tot zwijgen te brengen dan hij zou hebben om de mensheid het zwijgen op te leggen, als hij de macht had’. Dit radicale, liberale principe pakt meteen de zwakste schakel aan van de systeembouwers, die altijd in hun maag zitten met die ene, lastige categorie die ze als sluitstuk behandelen: de minderheid, die zich niet wenst te voegen naar het grote, geweldige plan. Mill’s denken begint juist hier: De ultieme minderheid is uiteindelijk de eenling, en precies op diens broze schouders rusten Mill’s politieke ideeën.

In onze tijd, waarin te pas en te onpas met de vrijheid van meningsuiting wordt geschermd, is Mill’s boek onontbeerlijk. Hij onderscheidt drie fundamentele vrijheden: die van denken, spreken en handelen. De eerste is absoluut, de mens mag denken wat hij wil, er bestaan geen ‘zonden tegen de geest’ zoals christenen menen. De tweede, de spreekvrijheid, moet zo ver mogelijk worden opgerekt, al zijn er situaties denkbaar waarin het recht van spreken wordt beperkt door de reële schade die dit oplevert voor derden. Mill geeft dit verrassend actuele voorbeeld: ‘De opvatting dat graanhandelaren de armen uithongeren, of dat persoonlijk eigendom diefstal is, hoort ongemoeid te blijven, zolang deze slechts door de pers wordt verspreid, maar mag terecht worden gestraft, wanneer zij in een toespraak wordt verkondigd tegen een opgewonden menigte die voor het huis van een graanhandelaar te hoop is gelopen’.

Vervang de graanhandelaar door de bankier, en de hedendaagse toepassing is duidelijk (hopelijk ook voor anti- globalisten en radicale dierenactivisten).

De vrijheid van handelen, volgt hieruit, is nog weer beperkter dan die van spreken, al legt Mill de nadruk op het ‘nut’ van het individuele non-conformisme voor de samenleving als geheel. Hij toont zich hier een voorbeeldig leerling van zijn utilistische leermeester, Jeremy Bentham en Mill senior, zijn vader, die het nuttigheidsdenken er bij hun pupil hadden ingeramd… nee ingepompt, want aan lijfstraffen deden deze verlichte geesten al niet meer. Maar anders dan zij, gelooft Mill weer niet dat het geluk van de eenling ooit ‘ondergeschikt kan worden gemaakt aan het nut van het algemeen’, en daarin laat hij zien dat ook het romantische denken van Jean Jaques Rousseau niet aan hem voorbij is gegaan. Zo komt in Mill’s gedachtewereld een merkwaardig huwelijk tot stand tussen nut en romantiek, tussen rationaliteit en vrijheid. Terecht merkt inleider F. L van Holthoorn op, dat ‘het conflict tussen rationaliteit en vrijheid niet hoort te bestaan, omdat anders geen van beide deugt als ideaal.’

Nog zoiets zeldzaams: Mill is niet alleen een lucide schrijver, die zich wars betoont van duistere, filosofische bombast, hij is soms ronduit geestig (bijkans verboden in het 19e eeuwse denken). Hij heeft het bijvoorbeeld over ‘mensen die in de meer gelukkige omstandigheden verkeren dat zij wel eens worden tegengesproken, en die niet volkomen ontwend zijn om te worden terecht gewezen als zij zich vergissen (…) .’

Want vóór alles gelooft Mill in tegenspraak in het publieke debat. ‘De mensheid is al gauw niet meer in staat om zich verscheidenheid voor te stellen, als zij er gedurende enige tijd niet meer aan gewend is die te ontmoeten’. De eensgezindheid, door marxisten en communitaristen zo verheerlijkt, is voor Mill eerder het bewijs van een ‘dood dogma’ in plaats van een ‘levende opvatting’.

Het belangrijkste punt van Mill is toch wel het onderscheid dat hij maakt tussen de ‘persoonlijke’ en de ‘sociale levenssfeer’. Al weer: dit onderscheid wordt door hele menigten aangevochten. Ik noem in willekeurige volgorde: socialisten, conservatieven, een zeker slag feministen (‘het persoonlijke is politiek’) en CDA’ers in het algemeen. De burger is onderdeel van de samenleving, zeggen ze met zoveel woorden, het gaat niet aan hier een scheidslijn te trekken. Maar Mill doet dat lekker wel, en zo kan ie de dronkaard verdedigen, die, zolang hij anderen niet tot schade is, onbekommerd moet kunnen drinken, zonder interventie van de staat. Ook de drugsgebruiker wil Mill vrijwaren van overheidsbemoeienis, alweer, zolang alles gebeurt op eigen risico—met aanvaarding van de zelfgeschapen consequenties.

Mill’s overheid is werkelijk neutraal, en bemoeit zich bijvoorbeeld niet met prostitutie, ook niet door die te willen reguleren. Ik geloof dat zelfs D’66 en de VVD hier zouden schrikken van Mill’s radicaliteit, om over de overheidsaanbidders PvdA en de SP maar te zwijgen. CDA’ers, met hun obsessie voor het ‘middenveld’ zouden hier in vloeken moeten uitbarsten, als dat niet zo driest tegen hun eigen christelijke beginselen inging.

Nog even een citaat, dat ook moeiteloos de 150 jaar overbrugt die ons van Mill scheidt: ‘Een afkeuring van de dingen die men gewoonlijk onder gebrek aan terughoudendheid in de discussie verstaat, namelijk scheldwoorden, sarcasme, persoonlijke aanvallen en zo meer, zou meer sympathie verdienen als men ooit eens voorstelde om deze wapens aan beide zijden te verbieden. Maar men wil alleen beletten dat zij tegen de heersende opvatting worden gebruikt’.

Met andere, hedendaagse woorden: ja, de islam mag flink worden aangevallen, de koran beledigd en nog zo eens wat, maar wees dan niet te snel verontwaardigd als de islamitische tegenstander ook opvattingen verkondigt, die de goede smaak of de verlichte emancipatie-moraal tarten.

(Overigens: Ik heb nergens bij Mill gelezen dat het aanbeveling verdient dat de overheid deze anti-emancipatoire denkers in dienst neemt of zelfs op de loonlijst zet. Mill was wel goed, maar niet gek.)

Denk niet dat Mill een postmodernist avant la lettre was; hij geloofde in het onderscheid tussen hoge en lage cultuur, hij geloofde in een avantgarde, een morele elite, en maakte zich 150 jaar geleden al zorgen over de ‘amorfe publieke opinie’ die de staat verving door de straat. Maar anders dan bijvoorbeeld de Tocqueville, die andere lezenswaardige 19de-eeuwer, is Mill van conservatieve smetten vrij. Ook de laaghoofdigen doen volwaardig mee, het gespuis en de heffe des volks. De denkende elite staat niets anders ter beschikking dan de kracht van haar argumenten; en pas wanneer het spreken overgaat in strafbaar handelen, mag de staat zich ermee bemoeien.

In die zin hoort Mill niet bij de politici, très arrivés, die zich vandaag de dag als ‘vrijzinnigen’ afficheren vanwege, nu ja, het ruwe taalgebruik van de politieke nieuwkomers. In de persoonlijke levenssfeer zou Mill het met hen eens zijn, maar om zoiets tot politieke leidraad uit te roepen, dat zou hij onbenullig vinden.

Ja, ik vind Mill’s ‘Over vrijheid’ het beste, mooiste, meest overtuigende politieke traktaat ooit geschreven, en wat mij er nog het meest aan bevalt: men kan geen ‘Milliaan’ worden, zoals men wel Maxist of Nietzscheaan kan zijn.

John Stuart Mill heeft er voor gezorgd dat hij een goeroe werd die niet nagevolgd kon worden: je kan hem lezen, bewonderen en zijn ideeën ter harte nemen maar je kan niet ‘in’ hem zijn.

Daarvoor was en blijft hij te eigenzinnig.

Stephan Sanders

Wil je meer HappyNews?

We're on a mission to spread meaningful and happy content far and wide.
Probeer onze wekelijkse HappyNewsletter en zie het voor jezelf!

, , ,

Reageer op dit bericht

Wil je weten hoe je een eigen afbeelding naast je reacties kan krijgen?